1. Laat de leerlingen kijken naar de fotogalerij en illustratie.
laat de leerlingen de fotogalerij zien. Vraag: wat doen de studenten? Vertel de leerlingen dat ze soorten in het veld identificeren. Laat de leerlingen dan kijken naar de afbeelding van de vos en de wolf. Leg uit dat ze beide gerelateerd zijn aan de tamme hond, dus ze delen een aantal gemeenschappelijke kenmerken, of kenmerken. Maar sommige fysieke kenmerken onderscheiden ze. Vossen hebben grotere oren, dunnere poten, kleinere poten en een pluizigere staart. Vossen zijn ook kleiner in lengte, hoogte en gewicht dan wolven. Vraag: welke is de vos?
2. Laat studenten een gebied kiezen.
Vraag leerlingen om een bekende “habitat” te selecteren, zoals een klaslokaal, huis of speeltuin. Leg uit dat ze observatie-en registratievaardigheden zullen gebruiken om een soorteninventaris van dit gebied te voltooien.
3. Bekijk soorten organismen.
bespreek met studenten de soorten levende organismen die zij zouden kunnen zoeken, met inbegrip van verschillende soorten planten, bomen, grassen, zoogdieren, reptielen, insecten of vogels. Zet hun ideeën op het bord.
4. Laat studenten brainstormen over extra soorten organismen.
Vraag leerlingen om te brainstormen en na te denken over andere organismen die zich in de omgeving kunnen bevinden, maar moeilijker te herkennen zijn zonder hulpmiddelen zoals microscopen; bijvoorbeeld schimmels, bacteriën of virussen. Voeg hun ideeën toe aan de lijst op het bord.
5. Laat de leerlingen aantekeningen maken en gebruik maken van middelen om soorten te identificeren.
laat de leerlingen aantekeningen maken op schrijfpapier om organismen in hun geselecteerde habitat te identificeren.”Herinner studenten eraan dat vinden en identificeren vaak afzonderlijke stappen zijn. Moedig studenten aan om de bibliotheek of andere bronnen te gebruiken om de soorten te identificeren die ze vinden. Laat ze schetsen en labels toevoegen aan hun notities.
6. Laat leerlingen nadenken over hun soortidentificatie.
Vraag studenten om te bespreken hoe ze soorten identificeerden. Laat ze de details communiceren die tot hun identificatie leiden; bijvoorbeeld: “Ik zag een insect en telde acht poten, dus ik wist dat het een spin was.”