CMT haalt een verdiept begrip van de menselijke natuur uit de existence-filosofische formulering, die Gabriel Marcel als volgt verwoordde:”ik heb een lichaam en ben mijn lichaam”. “Voor ons is het lichaam niet de ingang naar wat er psychisch gebeurt, maar eerder de plaats waar het geheel van wat er psychisch gebeurt plaatsvindt.”
CMT is theoretisch op basis van Gabriel Marcel en Maurice Merleau-Ponty ‘ s bestaan filosofie, Piaget genetische theorie van de kennis, hoe hij presenteert deze in zijn ontwikkeling van de gedachte structuren, in Viktor von Weizsäcker medische antropologie (zijn theorie van de Gestaltkreis) en in de theorieën in de diepte-psychologie ego-ontwikkeling (A. Freud, Hartmann, Blanck en Blanck) en de object-relatie (Balint, Mahler, Ericson, Winnicott, Kohut en Kernberg) en in de nieuwere infant research (Lichtenberg, Stern, Sanders).
CMT ‘ s fundamentele filosofische principes komen voort uit diverse schetsen van het lichaam-geest probleem in de westerse filosofie. Tot op de dag van vandaag markeert het dualisme van Descartes (lichaam en geest als afzonderlijke entiteiten) ons denken. De overgang van filosofie naar psychologie door Ehrenfels, Koffka en Köhler, de Gestaltpsychologen, bracht de verandering naar een verenigend concept. Op het gebied van de filosofie leverde de fenomenoloog en bestaansfilosoof Gabriel Marcel een belangrijke bijdrage aan het overwinnen van de scheiding tussen lichaam en geest met zijn “Etre et avoir” theorie. Hij komt tot de formulering “Ik heb een lichaam en ben mijn lichaam” (“corp que j` ai et corps que je suis”) net als Maurice Merleau-Ponty in zijn “Phenomenology of Perception”: “iemands eigen lichaam is in de wereld zoals een hart is in een organisme: het lichaam is wat het hele zichtbare spektakel levend houdt; het voedt en vult men innerlijk met leven en bouwt een enkel systeem met het spektakel.”
in zijn leringen over psychosomatische ziekten begint V. v. Weizsäcker met psychofysische parallellismen en interactietheorie en gaat hij over op zijn leringen in de Gestaltkreis; in deze leringen begint hij met de subjectiviteit van het waarnemingsproces en met de notie dat waarneming en beweging met elkaar verbonden zijn: “wat overheerst is een voortdurende en wederkerige, zelfverlichtende, in zichzelf ingesloten, lichamelijk-mentaal heen en weer, in cyclus-achtige eenheid.”
op het niveau van de ontwikkelingspsychologie komen de leer van de Gestaltkreis overeen met de opvattingen van Jean Piaget over de ontwikkeling van de structuren van waarneming, houding en denken in de vroege kindertijd. In continue assimilatie-en accomodatieprocessen werken de motorische cognitieve en de emotionele ontwikkeling samen en bepalen ze elkaar. De ontwikkeling van de zintuigen, de voortdurend differentiërende gedachte-en comportmentstructuren, en de ervaring van ruimte en tijd zijn voor Piaget de voorwaarden voor het ontwikkelen van het vermogen om te symboliseren. Compatibel met dit zijn de theorieën van de ontwikkeling in de dieptepsychologie, waar de nadruk ligt op de vroege kindertijd ervaring met de mensen met wie men relaties heeft en waar de voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling is een gelukkige relatie met de persoon op wie men het meest nauw verwant is (Balint, Mahler, Ericson, Winnicott, Kohut en Kernberg).
” wanneer het in therapie gaat om het verkrijgen van meer inzicht en bewustzijn in zichzelf, zijn taal en denken nodig. Maar taal hoeft niet per se de verbalisatie van de inhoud te zijn; lichaamstaal of de uitdrukking van de eigen taal helpt ook. Juist die patiënten, die hun gevoelens en gewaarwordingen niet mondeling kunnen uitdrukken, vinden in gebaren, in symbolische uitdrukkingen over onderwerpen of scènes gemakkelijker een eerste ingang in hun innerlijk leven.”