in Phaedrus, een dialoog geschreven door Plato, de wijze Socrates en zijn student van de retoriek Phaedrus gaan in een idyllische omgeving op een rivieroever in de schaduw van een boom bezet door een koor van krekels.
deze cicaden zijn niet alleen decoratief, ze voegen een diepgaande metafoor, transcendent muzikaal motief en een liminaal aspect toe aan de dialoog tussen Socrates en Phaedrus.Het is in Phaedrus dat Socrates stelt dat sommige van de grootste zegeningen van het leven vloeien uit manie specifiek in de vier soorten manie: (1) profetisch; (2) poëtisch; (3) louterend; en (4) erotisch. Het is in deze context dat Socrates’ mythe van de cicaden wordt gepresenteerd. De cicaden tjilpen en kijken of hun muziek mensen tot luiheid wiegt of dat de mensen hun zoete lied kunnen weerstaan. Cicaden waren ooit mensen die, in de oudheid, de eerste Muzen toestonden om hen te betoveren tot zingen en dansen voor zo lang dat ze stopten met eten en slapen en stierven zonder het te merken. De Muzen beloonden hen met de gave om nooit voedsel of slaap nodig te hebben, en om te zingen van geboorte tot de dood. De taak van de cicaden is om mensen in de gaten te houden en te rapporteren wie de Muzen eert en wie niet.In de dialoog, Socrates bevestigt dat nimfen en lokale godheden of geesten van de plaats bewonen het platteland; praat over de muzen en natuurgoden zoals Pan; bovendien geeft hij zich over aan een uitgebreide exegese van zijn eigen dæmon; wassen lyrisch, het verbinden van goddelijke inspiratie met religie, poëzie, kunst en liefde; die allemaal worden geïnformeerd en in schrijnend reliëf gezet door het cicade koor.